Marit ligt nog in bed. Weer. Het komt steeds vaker voor. Ze wil niet naar school. Allerlei gedachten over thuiszitters spoken door mijn hoofd te spoken. Waar kan het aan liggen? Ze heeft vriendinnen op school, dus daar zal het niet aan liggen. Ik ga het lijstje af: de nieuwe juf misschien? Nee, dat lijkt ook niet het probleem te zijn. Wanhopig kijk ik naar haar: “Marit, waar moet ik het zoeken, meisje?” Het enige wat ik terugkrijg is een nors “Ik weet nie.”
Dit gaat niet werken
Tja, met die “Ik weet nie” schieten we niet bepaald op. Marit is negen, heeft autisme en is hoogbegaafd. Ze zit al in de plusklas en ze lijkt het naar haar zin te hebben – denk ik. Maar ja, dat denk ik, ik vul het allemaal voor haar in. Die “Ik weet nie” levert mij vooral een hoop machteloosheid op maar geen informatie waar ik wat mee kan. Dan blijft het gissen. Zij is de enige die het antwoord heeft, en ik moet op de een of andere manier in dat hoofd van haar zien te komen… helaas ben ik geen detective.
Hoe kom ik in haar hoofd?
Ik probeer het met een grapje – altijd goed om de spanning te breken. “Hé Marit, zou die Ik weet nie iets te maken hebben met…” Ik grijp haar stiften en begin op een vel papier te krabbelen. “…de kat van de conciërge?” Ze grinnikt, gelukkig! Maar nee, die kat zou ze het liefste meenemen de klas in. Ze gaat rechtop zitten en slaat haar lange armen om me heen. Ik teken wat klasgenootjes naast de kat, die ze in de “zone Rood” heeft staan. Maar nee, dat blijkt het ook niet te zijn; die heeft ze inmiddels al vergeven. In het midden teken ik Marit zelf en geef haar een stift.
Voor de toekomst
Marit begint het papier te versieren met katjes. “Mooi hoor,” zeg ik. “Laten we straks verder tekenen als je uit school komt. Voor nu sta je op en richting de badkamer meisje, je gaat zo naar school.” Resoluut, want ik moet naar mijn werk. Marit klemt zich vaster om me heen, als een babyluiaard. Arm voor arm maak ik mezelf los en loods haar de juiste richting op, richting badkamer. Als ze eindelijk klaar is om naar school te gaan, stel ik voor: “Zullen we afspreken dat je voortaan, in plaats van de; Ik weet nie, iets tekent?” “Oké, samen he?” zegt ze, en gaat alvast op weg naar de schuur. Ik grijp snel de tekening en stop die in een insteekhoesje – ik heb het gevoel dat we die nog vaak gaan gebruiken.